Ze neemt me direct enthousiast mee in haar wereld, alsof het heel vanzelfsprekend is
dat we daar nu samen rondlopen, ook al hebben we elkaar nooit eerder gezien. In de
lange gang op weg naar haar atelier ligt een van haar beelden, naakt en weerloos en
aan de kant geschoven op een oud matras, een beetje verweesd hier. Het is te groot
voor haar atelier, dat al zo vol staat met alle andere beelden. Je bent hier nooit alleen,
zei laatst nog een galeriehouder tegen haar.
‘Het is raar dat ze hier zo ligt,’ zegt ze. ‘Maar je kunt nu wel goed zien hoe ik de
romp heb gevormd op een basis van ongebakken rioolbuizen. Die buizen komen uit
een keramische fabriek in Oost-Duitsland waar ik in de zomer van 2012 een paar
weken ben geweest.
Gewoon was het niet, het was natuurlijk heel bijzonder dat ik als kunstenares
in zo’n mannenwereld werd toegelaten. Een enorm bedrijf, met grote hallen en met
een oven van honderd meter lang, probeer je dat eens voor te stellen!’
We lopen door naar haar atelier, verderop in de gang. Binnen schijnt de zon. Van alle
kanten kijken Judiths beelden naar me. Een vruchtbaarheidsgodin met drie borsten
overziet vanaf haar plaats voor het raam de hele ruimte.
‘Ik was er de enige vrouw tussen al die mannen,’ vervolgt ze haar verhaal over
de keramiekfabriek. ‘Het was een hete zomer, in de gigantische hal was het veertig
graden, naast mij werd die oven gestookt tot 1140 °C, dus je begrijpt dat ik daar niet
in mijn winterjas stond. Ik was er elke dag van ’s morgens vroeg tot tien uur ’s
avonds. Die mannen werken in shifts, dus ze konden in verschillende ploegen van
mijn aanwezigheid genieten en dat deden ze dan ook volop. Er waren er die
regelmatig vanuit een andere hal met een vorkheftruck langs kwamen rijden om te
zien hoe die vrouw in dat hemdje en die korte broek daar aan het beeldhouwen was, ik
voelde me heel stoer. Er was één man, dat was echt een fan geworden, die kwam ook
als hij geen dienst had nog langs, die keek zijn ogen uit naar hoe ik daar stond te
zwoegen en met een stuk hout op de klei stond in te hameren.’
‘Kijk,’ zegt ze, ‘ik heb in het bovenste deel een paar gaten in gemaakt, van
verschillende grootte. Dus als ik er maar hard genoeg mee op de klei sla vervorm ik
het oppervlak en breng ik er structuur in aan, daardoor wordt de huid ook zo levendig.
‘Het was leuk, het was een geweldige ervaring, maar ook heel erg vermoeiend.
Aan het eind van de dag stortte ik bekaf in mijn bed, de volgende morgen weer aan
het werk, mijn man heeft me nauwelijks gezien in die tijd.’
‘En exposeer je de beelden die je daar hebt gemaakt nu ook vaak?’
‘Zeker, ze zijn net terug uit museum Het Dolhuys in Haarlem, daar waren ze
tot drie januari deel van de groepsexpositie Ontmoetingen. Daarom staat het hier nu
ook zo vol. Het is altijd een heel gedoe om ze te vervoeren. De dame op de gang gaat
straks naar het binnenhofje waar ik woon, op het Borneo-eiland. Daar krijgt het beeld
voorlopig een plaats tot een volgende expositie. Iedereen die er woont is er heel blij
mee dat het daar komt. We moeten het zware beeld liggend vervoeren en daar dan
rechtop zetten, daar heb ik de hulp van minstens drie sterke buurmannen bij nodig.
We wonen met meer kunstenaars rondom dat hofje, in atelierwoningen, we zijn een
kleine gemeenschap op zichzelf. Je begrijpt elkaar nu eenmaal beter als je zelf ook
met kunst bezig bent, dat is gewoon zo.’
‘Voor mij zijn emoties belangrijk, daar gaat het in mijn werk om. Ik probeer
die in mijn beelden vast te leggen en daar is nu eenmaal een bepaalde levenshouding
voor noodzakelijk. Ik bedoel dat heel praktisch, in de zin dat je er de tijd voor moet
nemen, en de ruimte. Tijd die je in alle stilte doorbrengt, hoe eenzaam dat
zelfverkozen isolement soms ook kan zijn. In de meeste beroepen is er geen tijd voor
emoties, terwijl het voor mij dus juist essentieel is me daarop te kunnen
concentreren.’
In het resultaat is die opperste concentratie onmiskenbaar sterk aanwezig in
alles wat hier staat.
‘Het gaat om mijn eigen emoties,’ verduidelijkt ze, ‘maar die zijn niet anders
dan die van een ander. Of laat ik het zo zeggen: ik probeer door te dringen tot de
universele kern daarvan, en die uit te beelden.’
Mijn beelden, altijd lichamen, spreken over hun innerlijk. Hun uiterlijke
schoonheid, of lelijkheid, is niet bepalend voor wat ze je laten zien. Bij mij kan
uiterlijke schoonheid in één en hetzelfde beeld daarom juist ook heel goed
gecombineerd zijn met de expressie van innerlijke angsten, emoties, verdriet en
depressie. Ik gebruik vaak dat contrast, die verscheurdheid, waardoor mijn beelden
ook hun kwetsbaarheid tonen.’
‘Ik heb ook beelden gemaakt van gesluierden. De sluier fascineert me daarbij,
die zowel afdekt als uit doet komen, die je vertelt wat je van haar mag zien en wat ze
voor je verborgen houdt. Ik speel daarmee, ik zei het al, ik werk graag met
contrasten.’
Dat die contrasten niet alleen voortkomen uit innerlijke verscheurdheid of
onderdrukking van vrouwelijke kracht, maar ook kunnen verwijzen naar wat er in de
wereld aan hartverscheurends gebeurt, wordt schrijnend duidelijk in haar project
‘hangende huiden’. We zien de huiden van zwangere vrouwen, opengesneden en als
karkassen in de ruimte bungelend, een aangrijpende confrontatie van vruchtbaarheid
en dood, oerdrift om te leven en drang tot vernietiging, Eros en Thanatos. De huiden
zijn gemaakt van aluminiumcement hangend aan staaldraad, maar ze komen
schokkend levensecht over. Ze zijn al op veel plaatsen geëxposeerd, onder meer in
Amsterdam, Hamburg, Dresden, Eupen en Katowice.
‘Die mensenhuiden waren geïnspireerd op de afschuwelijke burgeroorlog in
Rwanda,’ vertelt ze daarover. ‘Elke avond die verschrikkelijke beelden op tv. Op een
gegeven moment kon ik er niet meer omheen. Ik voelde me schuldig als mens. Ik
vond het gek dat wij mensen dit allemaal lieten gebeuren. Ik heb in 1994 ook een
installatie in het Amsterdamse Bos gemaakt, van torso’s die ik ondersteboven tussen
twee houten stammen ingeklemd in de lucht liet hangen. Dat werk was vier meter
hoog en negen meter lang en heette The never ending story. Wij weigeren te leren. Er
is nog steeds op zoveel plekken oorlog.’
Ze heeft veel gereisd, onder meer in Afrika, Centraal Amerika en de Indonesische
archipel. Overal waar ze komt kijkt ze vooral naar de mensen, eerder nog dan naar de
natuur. Ze kijkt naar hoe ze bewegen, hoe ze praten, hoe ze doen.
‘Ik pas me ook steeds aan mijn omgeving aan, om er deel van te worden. In Jemen
bijvoorbeeld voelde ik dat het dragen van een lange broek tussen al die burka’s niet
klopte en dus trok ik een lange rok aan. In Ethiopië had ik precies het omgekeerde,
daar wilde ik het liefst meteen meedoen met een kort rokje en bloot bovenlichaam. In
Zimbabwe heb ik vaak meegedanst met de lokale bevolking. De Afrikaanse dans, dat
zit ergens diep in mij, ik vind dat heerlijk om te doen en volgens mij heeft iedereen
dat wel een beetje, dat oergevoel van dansen om een kampvuur. Je hebt je vorige
leven hier doorgebracht, zeiden ze tegen mij.’
Hoeveel levens zal ze ook al wel niet hebben geleid voor ze tot zo’n
ongewoon veelzijdig en internationaal hoog gewaardeerd oeuvre van sculpturen,
installaties, tekeningen, schilderijen en foto’s kon komen, vraag ik me af.
Het Mexicaans mannetje, een rondbuikig en enigszins voorovergebogen kereltje op
kromme beentjes, opgebouwd uit een halve kruik met een hoofd dat eigenwijs een
kleine neus in de lucht steekt.
‘Ik heb dat beeld gemaakt in 2014, toen ik het brokstuk van die kruik bij een
antiekhandelaar op de Noordermarkt had gekocht en meteen zin kreeg het als
onderdeel van een beeld te gebruiken. Het mannetje, met zijn zielige armpjes ontstond
verder vanzelf. In dezelfde zomer was ik uitgenodigd foto’s te exposeren op een
festival in New York. Tijdens de verkenning van Coney Island bij New York
gebeurde iets heel ongelooflijks. Ik filmde een paar krachtsporters die op het strand
bezig waren met hun fitnesstraining. Ze drentelden behaagziek met hun goedgetrainde
lijven om elkaar heen, bewonderden elkaars sixpacks en deden oefeningen aan de
rekstokken die daar stonden. Terwijl ik aan het filmen was zag ik verderop een
mannetje lopen, een beetje kreupel en leunend op een stok, en ik wist niet wat ik zag:
dat was mijn Mexicaantje! Die liep daar ineens zomaar werkelijk rond! Hij kwam
steeds dichterbij, en wat het mooiste was, ik hoefde mijn camerastandpunt niet te
veranderen omdat hij gewoon regelrecht het beeld binnenliep en op een bankje tussen
die sportende mannen ging zitten. Mooier kon het niet! Die tegenstelling ook weer,
van het mismaakte lichaam met die sporters. Het filmpje staat op Youtube,
Männersprache heb ik het genoemd. In het Manor Hotel, in Amsterdam, kon ik de
installatie perfect presenteren. Het beeld was zo geplaatst dat de Mexicaan naar zich
zelf in de film keek. https://www.youtube.com/watch?v=2Q-QbdeRXsw. Je ziet de
sportende mannen, met mooie muziek daaronder. Pas na bijna twaalf minuten duikt
een kleine man met een plastic tas op, alsof hij zo uit zee komt gelopen. Meeuwen
vliegen rond zijn hoofd als hij op zijn dooie gemak op het bankje bij de rekstokken
plaatsneemt.
‘Hoe en waar is eigenlijk jouw kunstenaarschap begonnen? Of ben je dat gewoon je
hele leven al?’
‘Ik weet zelfs niet of er wel een moment is aan te wijzen dat ik het werd, als je
dat al kunt zeggen. Toen ik negen jaar was, we woonden in Hamburg, kocht mijn
moeder een keramiek-oven en binnen de kortste keren stond het hele huis vol met
mijn beelden van alles wat ik zag en meemaakte. Van het schaatsen bijvoorbeeld, of
van een concert waar we waren geweest. Op mijn vijftiende ging ik naar Engeland,
een jaar lang naar een internationale school. Daar leerde ik de ‘donkere kamer’
kennen en raakte ik helemaal verslingerd aan fotografie. Sindsdien heb ik overal waar
ik woonde een Doka gebouwd, tot ik zwanger werd en het niet meer verantwoordelijk
was giftige dampen in te ademen. Nou ja, en tegenwoordig kan alles digitaal, ik heb
geen Doka meer nodig. Rond mijn twintigste ging ik naar de Rietveld, daar ben ik in
1994 afgestudeerd op de afdeling Beeldhouwen, maar ook daarna heb ik veel
cursussen gevolgd, je raakt natuurlijk nooit uitgeleerd in dit vak.’